Een tijdje geleden schreef ik hier dat ik blij ben dat ik me nog in positieve zin kan blijven verbazen, juist wanneer ik word geconfronteerd met mijn eigen vooroordelen. Dit weekend was het weer zover. In de Volkskrant las ik een artikel van Joost de Vries over Christien Brinkgreve en haar rouwmemoir Beladen huis.
Als het stuk niet zo fraai was opgemaakt, had ik het waarschijnlijk overgeslagen. Dan had ik gedacht: weer zo’n onskentonser die het boek van een andere onskentonser gewéldig vindt. Maar de titel was ‘Herkenbaar?’, en juist dat vraagteken trok mijn aandacht. Ik ben blij dat ik ben blijven lezen, want ik moest hardop lachen. Het artikel had precies de toon en insteek die ik zo vaak mis in literaire bijlagen. Laat me uitleggen waarom.
Ik vind dat ik het aardig voor elkaar heb. Ik heb een koopwoning (nou ja, de bank), een prima inkomen, en ik heb veel van de wereld mogen zien. Dat is allemaal mijn eigen verdienste. Geen erfenis, geen gouden randjes, gewoon keuzes maken. Mijn prioriteit ligt bij ervaringen, niet bij designkeukens, een betegelde voortuin of een auto met glimmende velgen.
Toch bekruipt me bij het lezen van interviews en romans vaak het gevoel dat ik, ondanks alles, een reusachtige sociale achterstand heb. Vooral als ik schrijvers hoor zeggen dat ze hun baan hebben opgezegd om zich ‘volledig te wijden aan het schrijven’. Aan hun debuutroman (!), nota bene. Of als iemand verklaart te zijn gestopt met zijn bibliotheekbaan omdat het ‘te veel afleidde’. Dan denk ik: hoe dan, hoe betaal je je vaste lasten?
Blijkbaar leven nogal wat schrijvers in een wereld van legaten, landhuizen en lommerrijke lanen. Selectieve waarneming? Misschien. Maar het schrijverschap levert in ons kleine taalgebied zo weinig op dat het vermoedelijk bovengemiddeld veel mensen aantrekt die het zich financieel kunnen permitteren.
Ik herinner me een interview van zo’n tien jaar geleden waarin een Nederlandse schrijver zijn baan vaarwel zei omdat het hem te veel afleidde van het schrijven. Dat soort uitspraken werken bij mij als een rode lap op een stier. Want ik ken ook een afleider die stevig in de weg zit: de noodzaak om gewoon te moeten werken voor de kost.
Vraag dan een beurs aan bij het Letterenfonds, hoor ik je denken. Om in aanmerking te komen, zou ik echter minder moeten gaan verdienen, wat onpraktisch is en bovendien oneerlijk voelt. Die beurzen zijn immers bedoeld voor mensen die niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, toch? Zo pakt dat niet altijd uit. Er wordt namelijk gekeken naar iemands inkomen, niet naar vermogen. Vul zelf maar in wat dat betekent en wie zo’n beurs óók durven aan te vragen…
Enfin, ook als lezer stuit ik geregeld op dat sociale verschil. Veel romans behandelen herkenbare thema’s – verlies, depressie, echtscheiding –, maar spelen zich af in een wereld waarin je bij liefdesverdriet even bijkomt in een villa aan de Côte d’Azur. Of waarin de hele vriendenkring bestaat uit artsen, academici en galeriehouders.
Ik herinner me een roman over een bekende Nederlander die zelfmoord pleegde. Op zich aangrijpend, maar het decor bestond uit intercontinentale vluchten en verblijven in mondaine villa’s. Of die roman waarin de hoofdpersoon, geconfronteerd met een identiteitscrisis, besluit te verhuizen naar een grachtenpand. Op zulke momenten haak ik deels af. Niet omdat ik geen empathie voel, maar omdat ik me te vaak afvraag: waar komt al dat geld vandaan? Dat wordt dan trouwens niet benoemd, want het is immers ordinair om over geld te praten.
En daarom viel De Vries’ stuk me zo op in positieve zin. Brinkgreves rouwmemoir is qua thematiek misschien herkenbaar, maar ik kan me niet herinneren eerder een stuk gelezen te hebben dat zo precies benoemt hoe de setting dat níet is en er juist afbreuk aan kan doen: ‘De levens die Brinkgreve beschrijft zijn zo nadrukkelijk singulier… Ze komen uit kunstzinnige, academische patriciërsfamilies waarin elk familielid een Wikipedia-lemma lijkt te hebben. Hun jeugdtrauma’s zijn redelijk uniek, hun sociale kringen zeldzaam geprivilegieerd. Hun huis is beladen, maar voor de meeste mensen onbereikbaar.’ En buitengewoon geestig is het als De Vries stelt dat het boek leest alsof ze een bezwaarschrift tegen de WOZ-waarde van haar kapitale woning schreef.
En daarom trof het stuk me: eindelijk iemand die het eens benoemt. Die privileges, die vanzelfsprekendheden die dat helemaal niet zijn. Een boek kan thematisch nog zo herkenbaar zijn, als de wereld waarin het speelt volledig buiten je bereik ligt, schuurt het. Hoe fijn is het dan als iemand dat gewoon eens zegt. Zonder wrok, zonder kinnesinne, gewoon zoals het is.